ETCETERA 125 // JUNI 2011
Met Schwalbe heeft Nederland er een theatercollectief bij. Met hun afstudeervoorstelling ‘Spaar ze’ uit 2008 toeren zij, net als met hun tweede voorstelling ‘Schwalbe speelt op eigen kracht’ (2009), door Europa en daarbuiten. Anoek Nuyens werkt op dit moment als dramaturge met deze negenkoppige groep aan een derde voorstelling. In onderstaand stuk neemt zij deze nieuwe generatie theatermakers – waartoe ze ook zelf behoort – onder de loep. Wat betekent het om in een individualistische samenleving als de onze te kiezen voor een collectief? Hoe verhoudt de veelheid aan kennis zich tot de eenvoud waarvoor Schwalbe in zijn werk kiest? En hoe ga je als jonge generatie om met idealen?
De negen leden van Schwalbe studeerden in 2008 als klas af aan de Mime Opleiding in Amsterdam. Als je hen vraagt waarom ze na hun afstudeervoorstelling besloten om als collectief door te gaan, blijkt dat dat helemaal niet zo vanzelfsprekend was. Het was niet zo dat ze een uitzonderlijk hechte klas waren, of dat ze dezelfde ideeën over theater deelden. Sterker nog, in de klas waren in de loop der jaren al geheel verschillende structuren uitgezet: Mime Theater Groep Blont van Floor van Leeuwen en Bas van Rijnsoever was al gevormd; Christina Flick en Kimmy Ligtvoet richtten Steinboden op; tijdens het ITs Festival 2008 waren een aantal ambitieuze soloprojecten te zien. Pas na hun afstudeervoorstelling Spaar ze vormden zich de eerste ideeën voor Schwalbe. Kwam dat door het onverwacht grote succes? Of had die voorstelling hen doen inzien dat het samenwerken als collectief een belangrijke aanvulling betekende op ieders afzonderlijke werk?
De leden van Schwalbe hadden zichzelf voor Spaar ze een belangrijke opdracht tot doel gesteld: ze zouden zichzelf, in welke vorm dan ook, tot het uiterste drijven. Voor een keer wilden ze zichzelf, als groep individuen, uitdagen om voor of tegen iets te vechten. Om dat te bereiken leek het noodzakelijk op zoek te gaan naar wat hen als groep verbond. Het feit dat ze allemaal jonge studenten waren, was te gemakkelijk en te oppervlakkig. Het moest meer zijn. Iets buiten henzelf, groter dan henzelf. Dat bleek nog vrij lastig. In het Westen worden we vooral gedreven door ons individualistische perspectief. Geloven in iets dat groter is dan jezelf, zoals een God of een gezamenlijk idee over de wereld, is niet vanzelfsprekend meer. Het lijkt juist steeds belangrijker om een eigen mening te hebben en een eigen ʻuniekeʼ kijk op de wereld. Het met elkaar ergens over eens zijn, is eerder uitzondering dan regel.
De socioloog Willem Schinkel, die het afgelopen jaar door Schwalbe werd uitgenodigd voor een gesprek, zei na afloop van Spaar ze dat hij niet gelooft in het individualisme zoals dat in landen als Nederland te pas en te onpas wordt ingezet om hebzucht, onmenselijkheid en gebrek aan compassie te verklaren. ʻWe willen wel geloven dat we individualistisch leven, maar in feite doen we allemaal hetzelfde: we doen bij dezelfde supermarkt boodschappen, kijken naar dezelfde televisieprogrammaʼs en zien er allemaal hetzelfde uit.ʼ Er brak een levendige discussie los in de zaal. Veel mensen waren het met Schinkel oneens. Een collega socioloog die ook in de zaal zat, beweerde dat Spaar ze nu juist bewees hoe je dezelfde beweging steeds opnieuw kunt herhalen, maar hoe ieder individu daar, gewild of ongewild, zijn eigen interpretatie aan geeft. ʻIk heb ze allemaal gefascineerd zitten bekijken en in alle negen een andere bedoeling kunnen ontdekken.ʼ
Strijd tegen het individu
In Spaar ze zie je negen jonge mensen een uur lang dansen op een monotone hardcore beat. Ze maken allemaal eenzelfde soort beweging die ze constant herhalen. Geleidelijk verplaatsen ze zich naar elkaar toe en van elkaar af. Af en toe staat iemand stil in de bewegende massa en richt zich op de wereld om hem heen. Het verloop van de voorstelling bestaat uit de enorme uitputtingsslag die de spelers leveren. Floor van Leeuwen, lid van Schwalbe, zegt hierover: ʻHet zorgt ervoor dat je in een soort trance terecht komt. Het maakt je als speler lichter, kwetsbaarder en onbedachtzamer. Je bent niet meer in staat om afstand te nemen van de situatie. En juist dat maakt dat je soms voor even vergeet dat je het alleen doet.ʼ
Met Spaar ze gaat Schwalbe de strijd aan met het individu en dus met zichzelf. Ze kiezen er niet voor een gezamenlijk perspectief aan te nemen, maar laten ons zien hoe ze naast elkaar kunnen bestaan, zonder dat de een belangrijker is dan de ander. De bezwete gezichten, de lichamen die langzaam vermoeid raken: het toont een onuitputtelijke energie, maar tegelijkertijd ook de zinloosheid van ons bestaan.
Onze ouders hebben gevochten voor een betere wereld. Wij, de kinderen van diezelfde ouders, zijn echter ʻwijsʼ geworden. De wereld is niet geworden zoals onze ouders hem voor ogen hadden. Je hoeft de tv maar aan te zetten en het bewijs is geleverd. We voelen wel vechtlust, we voelen liefde, we engageren ons, maar we zullen ons nooit massaal op een plein verzamelen, zoals de jongeren in Egypte. We verlangen er wel naar, maar we zijn te realistisch om ons over te geven aan het geloof in de maakbaarheid van de wereld of aan het idee van een grote beweging of een revolutie.
CO2-neutrale voorstelling
In 2010 maakte Schwalbe een tweede voorstelling, Schwalbe speelt op eigen kracht. Energie onder alle mogelijke vormen vormde het uitgangspunt. Het zorgde voor discussies over smeltende ijskappen, apocalyptische toekomstscenarioʼs, over het romantische verlangen naar een aardser bestaan en het verslavende gemak van comfort. De veelheid aan vragen, verlangens en dilemmaʼs, de problematiek rondom klimaatverandering en energieverbruik reduceerde Schwalbe tot een simpele beweging: fietsen.
Tijdens de voorstelling fietsen de spelers op hometrainers waarmee voldoende stroom wordt opgewekt om één theaterlamp te laten branden. Deze lamp verlicht de negen spelers gedurende de hele voorstelling. Zodra ze echter ophouden met fietsen, brandt het licht niet meer. Er zit dus niets anders op dan de gehele voorstelling door te trappen. Na ongeveer een uur, wanneer de meeste al zwetend zijn afgestapt, probeert een laatste speler het licht nog aan te houden, totdat ook hij of zij niet meer verder kan. Het is een voorstelling die, zoals Simon van den Berg beschreef, in bescheiden vorm ʻeen elementaire tragiek zichtbaar maaktʼ. De voorstelling is geheel CO2- neutraal. Dat houdt in dat alle materialen die in deze voorstelling gebruikt worden tweedehands zijn. Zowel tijdens de repetities als tijdens de voorstelling stond de verwarming uit. De flyers voor de voorstelling worden iedere keer handmatig gestempeld op oud papier uit de papierbak.
Schwalbe ontlokt met deze voorstelling wederom de vraag of dit ons antwoord op de wereld moet zijn. De verbeten gezichten, de zwetende lichamen, een versnelling die wordt ingezet, iemand die het opgeeft en afstapt: het zijn zulke kleine handelingen, maar ze zijn in de context waarin Schwalbe ze presenteert rijk aan associatie en betekenis. Enerzijds zie je jezelf erin terug terwijl je je maandelijkse geld aan een goed doel overmaakt en in de supermarkt je ecologisch verantwoorde boodschappen doet. Anderzijds razen de nieuwsberichten door je hoofd die je dagelijks in de krant leest en bewijs na bewijs leveren van hoe we onze wereld langzaam naar de verdoemenis helpen. We moeten ons afvragen of de wereld niet te groot is geworden. Zijn we nog in staat te handelen naar de kennis die we hebben, of ligt die kennis zo ver van het dagelijkse af dat we er onmogelijk naar kunnen handelen?
Mannen met grijze baarden
Het is in een tijd waarin alles draait om efficiëntie, snelheid en resultaat nog niet zo eenvoudig om als collectief te functioneren. In het geval van Schwalbe is het uiterst lastig om iedereen bij elkaar te krijgen voor een vergadering of repetitie. Het is zelfs voor het spelen van de voorstelling vaak onmogelijk. Hooguit een keer per jaar speelt Schwalbe met een volledige bezetting zijn voorstelling. Er zijn altijd mensen die andere verplichtingen hebben. Tegenwoordig verbind je je niet meer aan een gezelschap of theater: als freelancer hop je van het ene project naar het andere. We spreken over een (tijdelijk) ʻteamʼ, niet over een gezelschap of toneelgroep. We doen ʻprojectenʼ, geen voorstellingen. We zoeken de uitdaging niet in het aangaan van duurzame relaties, maar storten ons steeds opnieuw met onbekende mensen in onbekende projecten. Dat heeft ook invloed op de structuur die Schwalbe voor zijn voorstellingen kiest. Er wordt altijd gezocht naar een vorm die niet zijn artistieke intentie of waarde verliest op het moment dat er een of twee spelers minder zijn.
In de jaren zestig en zeventig, toen de theatercollectieven opkwamen, was dat wel anders. Door je aan een collectief te verbinden stond je ook voor een bepaald gedachtegoed. Dat betekende vanzelfsprekend dat je je daarnaast niet zomaar aan andere gezelschappen met andere idealen kon verbinden. Soms bezoek ik op de eerste maandag van de maand de Republiek van Maatschappij Discordia en waan ik me even terug in de tijd. In de salon van debatcentrum De Balie verzamelen zich vrienden, leden van andere collectieven zoals ʼt Barre Land en de Roovers en wordt er gesproken over de wereld om ons heen, over politiek, maar ook over dat wat je (nog) niet kan weten. Oude en nieuwe teksten worden voorgelezen, interviews en gesprekken ontstaan. Er zijn mannen met grijze baarden, er komen vergeten briljante boeken tevoorschijn, mensen citeren gedichten uit hun hoofd: het is een wereld die ik associeer met hoe het theater ooit is geweest, maar die in mijn dagelijks leven geen definitieve plek zou kunnen innemen.
Dramaturge Marianne Van Kerkhoven, een van de oprichters van het Vlaamse collectief Het Trojaanse Paard schrijft in The ongoing moment over mei 1968: ʻHet was een tijd – voor mij, voor ons – van ontdekking en enthousiasme. We geloofden dat de wereld veranderbaar was en dat, als we onze krachten samenbrachten, als we solidair waren, we een andere maatschappij konden maken: rechtvaardiger, zonder armoede, zonder discriminatie, zonder autoritarisme, met een gelijkwaardigheid en een mondigheid voor iedereen.ʼ En een stukje verder in de tekst: ʻDe verworvenheden van de verlichting werden op dat moment nog niet in vraag gesteld. Wij geloofden in de kracht van de ratio, in de kracht van het woord. Zoals wij ook geloofden in de kracht van vooruitgang, in de hoop, in de maakbaarheid van de wereld.ʼ
Eclectische oppervlakte
Zoals er dertig jaar geleden in de maakbaarheid van de wereld werd geloofd, geloven we nu in de maakbaarheid van onszelf als mens. Talentenjachten, audities en make-overs vliegen ons om de oren. Het lijkt of we in het Westen wanhopig op zoek zijn naar rolmodellen waaraan we onszelf kunnen afmeten. Er wordt ons voorgehouden dat we allemaal een ster kunnen worden, zolang we maar in onszelf en in onze maakbaarheid blijven geloven. Leidt dat geloof tot oppervlakkigheid? De Italiaanse schrijver en essayist Alessandro Baricco beschrijft in zijn boek De barbaren hoe hedendaagse culturele ontwikkelingen zich voornamelijk aan de oppervlakte afspelen. Vormen van verdieping, concentratie en kennis muteren en komen terecht in een grote stroming die nooit tot stilstand komt, die geen zijwegen of omzwervingen kent, maar alles meesleurt op een grote, rechte weg.
Bij Schwalbe lijkt men ook te worstelen met die overweldigende stroming en met de manier waarop die moet bevaren worden. Want als je steeds maar aan het varen bent, zonder dat je de tijd neemt om ergens stil bij te staan, hoe ben je dan in staat om de juiste keuzes te maken? Schwalbe zegt zelf in de veelheid van vragen en indrukken over de wereld op zoek te gaan naar een eenvoud in vorm, zodat het publiek uiteindelijk zelf via associatie weer bij die veelheid terecht komt. De vorm waarin het een en ander tot uiting komt noemt het collectief ʻperformatief theaterʼ; performativiteit binnen een vaststaand kader. Schwalbe zoekt in zijn werk steeds opnieuw naar een kader, gevormd door een aantal regels of belemmeringen en altijd fysiek van aard, maar het is een kader waarbinnen iedereen geheel vrij is. Juist het feit dat iedereen dat op zijn manier doet, is van belang binnen Schwalbe.
De opdracht die het collectief zichzelf tot doel heeft gesteld is vaak zichtbaar voor het publiek: in het geval van Schwalbe speelt op eigen kracht was dat de lamp voorzien van energie, in het geval van Spaar ze was dat dansen op de muziek totdat je erbij neervalt. Vaak wordt het lijfelijke op de spits gedreven. De opdracht is simpel, maar wordt geconcentreerd tot het uiterste uitgevoerd. De poging – die leidt tot handelen – is de voorstelling. Zelf zegt Schwalbe te balanceren op de grens tussen theater en performance. Steeds opnieuw probeert het het live aspect en het onverwachte te vangen in een theatrale setting en enscenering.
Het is maar een spelletje
Ook voor hun derde en nieuwste voorstelling gaat de groep uit van een kader. Voor de derde voorstelling Schwalbe speelt vals bestaat het idee er in om live voor het publiek een spel te spelen. Volgens Schwalbe kan je een spel beschouwen als een gekaderde werkelijkheid. Het is een vrije zone waar andere regels gelden dan degene die we kennen uit het dagelijkse leven. Een spel dwingt je als speler op een bepaalde manier te handelen, maar laat ook ruimte voor toeval of eigen inbreng. Het is een grensgebied tussen echt en onecht, tussen illusie en realiteit, tussen overgave en beschouwen. Wanneer slaat de gedachte ʻhet is maar een spelletjeʼ om in hevige emotie? Waar gaat gezelligheid over in agressie? En in hoeverre vormt het spel een tijdelijke zone waar menselijke instincten en driften gewild of ongewild zichtbaar worden?
In januari 2011 begon ik met Schwalbe aan een onderzoeksweek in het kader van de nieuwe voorstelling. Dat betekende tien dagen lang spelletjes spelen. Ieder groepslid kreeg een dag toegewezen waarop hij of zij als spelleider mocht bepalen welke spelletjes er gespeeld werden. Met een enorm enthousiasme en fanatisme werd er de eerste dag geworsteld. Aan het einde van de dag zaten we bij de dokter voor een gebroken been van een van de spelers. De dag erna werd er wat beter op elkaar gelet en wat voorzichtiger gespeeld, maar die houding verdween opnieuw in de loop van de resterende dagen. Het leek alsof de sfeer grimmiger werd naarmate de dagen voorbij gingen. Om punten te verdienen moest men opdrachten uitvoeren, zoals vrienden opbellen met vervelende berichten, andere groepen in het gebouw lastigvallen, enzoverder. Je kan in de context van een spelletje veel goedpraten voor jezelf. Achteraf heb je spijt dat je je zo hebt laten meeslepen.
Tijdens de onderzoeksweek werd het op den duur moeilijk om de emoties die ontstonden tijdens een spel nadien uit te schakelen. Er ontstonden kleine en grote irritaties over het spel of het gedrag van een tegenstander. Je kent hem of haar al jaren – waarom doet hij nu zoiets? Jullie zijn toch professioneel aan een voorstelling aan het werken? Uiteindelijk zaten we aan het einde van de week vooral te discussiëren over vals of eerlijk spel, de mate waarin teams zich hielden aan de regels en daardoor terecht of onterecht hadden gewonnen of verloren.
Het lijkt er op dat we ons tijdens het spelen van een spelletje meer laten kennen dan we zouden willen. We laten ons meeslepen door emoties. We genieten van de frustratie en het verlies van de ander, we zijn stiekem trots op onszelf wanneer we winnen. De emoties ervaren, de grenzen van een spel opzoeken of ontdekken, doet ons beseffen hoe breekbaar onze beschaving eigenlijk is. We zijn afhankelijk van de regels die we gemaakt hebben. Deze regels vormen samen structuren en systemen die alleen werken en bestaan in die mate dat we ze navolgen en uitvoeren. We hebben de beschaving bedacht, maar dat betekent niet dat we de beschaving geworden zijn. Toch willen we graag geloven dat we van nature beschaafd kunnen zijn.
Ze zullen het nooit met elkaar eens worden
De Britse filosoof John Gray zou deze jonge groep theatermakers vast prijzen om hun realistische kijk op het mens-zijn. Veel van Grays werk is doordrongen van het feit dat de idee van menselijke vooruitgang niet bestaat. Gray grijpt terug naar de Verlichting, waarin men geloofde in het idee van menselijke vooruitgang. Hoe meer scholen en universiteiten er gebouwd zouden worden, hoe slimmer en beschaafder de mens zou worden. Zaken als moord, jaloezie en andere barbaarse ondeugden zouden op die manier steeds meer teruggedrongen worden, zolang iedereen maar normen en waarden werd bijgebracht. Nu, drie eeuwen later, moorden we er nog steeds op los. Dankzij technische ontwikkelingen en de industrialisering van de oorlog moorden we relatief zelfs veel meer dan drie eeuwen geleden. In historisch perspectief leven we in de nadagen van de 20ste eeuw, en dat was de bloedigste eeuw ooit.
Beseffen dat je de wereld niet redt door middel van een idealistische houding of een utopisch denken komt dicht bij de manier waarop Schwalbe theater maakt. Schwalbe gaat in zijn werk niet uit van een verhaallijn of een plot: het vraagt van zijn toeschouwer een actieve houding door aanspraak te maken op zijn of haar eigen referenties. In feite schept Schwalbe enkel het kader waarbinnen een veelheid aan associaties en betekenissen kunnen groeien. Schwalbe geeft het publiek op geen enkele manier een richting. Dat komt niet cynisch of overmoedig over: de groep werkt zich tijdens de voorstelling zodanig in het zweet dat je als publiek het gevoel krijgt dat zij net zo goed een poging doen om zich te verhouden tot zichzelf en tot de wereld.
Door onze moderne beschaving ter discussie te stellen waagt Schwalbe zich met zijn derde voorstelling aan een groot thema. Daarbij gaat het niet over het aandragen van een oplossing, maar over een poging om de wereld te begrijpen. Die poging blijft gewaarborgd door de collectieve structuur waarin gewerkt wordt. Ze zullen het nooit met elkaar eens worden, dus kunnen ze niet in de verleiding komen om de wereld te redden, of om te gaan geloven dat het allemaal anders kan.
De Nederlandse filosoof Bas Heijne stelt in zijn nieuwste boek Harde liefde. Nederland op zoek naar zichzelf de volgende vraag: ʻWanneer een samenleving door en door geïndividualiseerd is, wie zorgt er dan voor het algemene, voor de samenleving zelf? Wie neemt verantwoordelijkheid voor zaken die buiten zijn eigen beperkte belevingswereld liggen, voor belangen die niet zijn eigen belang zijn?ʼ Je zou kunnen zeggen dat Schwalbe die samenleving in het klein representeert: een multiculturele groep mensen met verschillende achtergronden en uiteenlopende interesses. Tijdens de repetities wordt er veel gediscussieerd. Het is van groot belang dat iedereen de tijd en ruimte krijgt om zijn of haar eigen visie te tonen. Maar je eigen perspectief krijgt pas betekenis als je het tegenover het perspectief van een ander kan zetten. De leden van Schwalbe hebben elkaar dus nodig om hun individualistische perspectief een bestaansrecht te geven. Als we dat niet uit het oog verliezen, dan is de verantwoordelijkheid voor de samenleving zelf, waarover Heijne spreekt, slechts een bijzaak. ■
Noot: Sinds 2013 bestaat Schwalbe uit 7 leden ipv 9.
Dit artikel is verschenen in Etcetera 125
Literatuur
Marianne Van Kerkhoven, The ongoing moment. Reflections on image and society. Lezing Kunstenfestivaldesarts, Brussel 2009.
Bas Heijne, Harde liefde. Nederland op zoek naar zichzelf. Prometheus, 2011.
Alessandro Baricco, De barbaren. Eerste druk 2006. Nederlandse vertaling Manon Smits, De Bezige Bij, 2011.
John Gray, Grays Anatomie. Geschriften. Eerste druk 2009. Nederlandse vertaling Ambo | Anthos, 2009.