ETCETERA 123 // DECEMBER 2010
Met vijf Nederlanders en één Vlaming vertrok theatermaker Lotte van den Berg voor vier maanden naar Congo. Ze vestigden zich in Kinshasa, aan de rand van een groot zanderig plein in de levendige volkswijk N’djili. Daar bouwden ze, samen met Kola, de eigenaar van het terrein en Toto Kisaku, de jonge en ambitieuze artistiek leider van het K-Mu Théàtre, een open atelier. Iedere week was er een expositie, presentatie, debat of performance. Anoek Nuyens werkte als dramaturge en doet verslag. Terwijl de landing wordt ingezet druk ik mijn hoofd tegen het raampje van het vliegtuig. We vliegen boven Kinshasa maar er is op dit late tijdstip van de dag niets meer te zien dan een donkere vlakte met hier en daar een lichtje. Het is alsof ik over een heilig land vlieg. Kinshasa is een kaarsendeken. Een stad die, zoals het lijkt, door een windvlaag uitgeblazen kan worden. Die nog volledig onbekende plek wordt voor vier maanden de tijdelijke basis van theatercompagnie OMSK. Lotte van den Berg richtte twee jaar geleden het theatergezelschap OMSK op in Dordrecht. In korte tijd verzamelde ze een groep kunstenaars (beeldend kunstenaars, theatermakers, een filmmaker) om zich heen en legde de vraag voor wat een thuis is. Vervolgens trokken ze de stad in, ontmoetten bewoners uit Dordrecht en omstreken en werkten samen aan de voorstelling en expositie Het Verdwalen in Kaart. Zo doende ontstonden meer vragen. Want behalve het gevoel je aan een plek te willen hechten, een thuis te laten ontstaan, is er ook het verlangen om ver weg van dat thuis te zijn. Waar komt dat verlangen naar het onbekende vandaan? De afgelopen jaren toerde Lotte met haar voorstellingen de wereld rond. Deze periode van veel reizen en de tijdelijke aanraking van nieuwe grond en andere culturen leverde veel stof op tot nadenken. Hoe verhouden we ons vanuit onze eigen wereld tot andere werelden? Hoe zoek je toenadering tot die ander? Kun je je verplaatsen in het perspectief van een ander? Samen met collega maker Guido Kleene reed Lotte in augustus 2007 in een Peugeot uit 1958 van de stad Douala (Kameroen) naar Kinshasa (Congo) alwaar Guido sindsdien is gevestigd. Al schrijvende en denkende ontstond het idee om met een groep van uiteenlopende kijkers, denkers en makers naar deze miljoenenstad te trekken en juist de beleving van een onbekende andere wereld te ondervinden en te onderzoeken. Vanuit verschillende disciplines werden kunstenaars gevraagd: Rachid Laachir en Ank Daamen reisden mee als beeldend kunstenaars, Guido Kleene als theatermaker en filmmaker, Daan ’t Sas als machinebouwer, Fierman Baarspul als technicus en internetspecialist, Rianne van Hassel als producent en ikzelf als dramaturge. Tijdens de voorbereidingen van de reis vormde zich een tweede team kunstenaars in Dordrecht dat zich uitgedaagd voelde om tijdens de reis de dialoog met de reizigers aan te gaan en zich op die manier te verhouden tot die onbekende wereld. Hieruit ontstonden verschillende briefwisselingen, live verbindingen via internet en werden pakketten met werk en materiaal heen en weer gestuurd. Een gewaagd project: vertrekken naar een geheel onbekende wereld zonder toneeltekst onder je arm, zonder afgebakend artistiek kader, maar met de intentie om daar ter plekke vragen te stellen en ideeën te laten ontstaan. Het is voor een buitenstaander misschien een ietwat naïeve houding, maar je zou hem ook onverschrokken kunnen noemen. De wereld inkijken zonder van tevoren vastgestelde bedoelingen. Een open vizier voor het onverwachte. Die houding is in een stad als Kinshasa voor een buitenlander bepaald niet gewoon. De meeste buitenlanders in Kinshasa zijn daar vanuit heldere geloofsovertuigingen, zoals de katholieke missionarissen, of vanuit economische belangen, zoals veel Chinezen die daar hun business opzetten. Congo is voor het buitenland een politiek en sociaal instabiel land. Verzekeraars zijn nauwelijks bereid om je te verzekeren, de Nederlandse ambassade in Kinshasa geeft je het gevoel te verkeren in een stad waar sprake is van een constante politieke en militaire dreiging en waarschuwt voor mogelijk gevaar bij demonstraties en feestdagen. Zo ontvingen wij een officiële waarschuwing vanuit de ambassade om openbare festiviteiten rondom de 50 jaar onafhankelijkheid van Congo vooral te vermijden en het min of meer dringende advies om binnen te blijven. We wonen in een relatief jonge volkswijk, Masina, ver van het centrum. Het is, zoals veel andere dagen, rond de 25 graden. Af en toe breekt de zon door. Het is niet ongewoon als je met deze temperatuur een Kinois met een wollen muts over straat ziet lopen. Er is sinds onze aankomst geen stroom in grote delen van Masina en af en toe wordt het water afgesloten. We zitten thuis aan onze net nieuwe blauwe plastic tafel met bijbehorende stoelen en drinken oploskoffie uit onze blauw plastic bekers met motief. Een enkeling waagt zich aan de poedermelk. Gaan we, of gaan we niet? Nog een beetje onwennig, we zijn er net een maand, maar met genoeg gegroeid vertrouwen om het advies van de ambassade naast ons neer te leggen. We lopen over de zanderige weggetjes naar de hoofdstraat. Meteen merken we dat we totaal onvoorbereid zijn. Iedere Congolees is betoverend mooi. De regering heeft voor de 50 jaar onafhankelijkheid een speciale stof laten ontwerpen en onder de bevolking verspreid. Vrouwen, uitgedost in schitterende jurken en getooid met prachtige kapsels. Hun hoge hakken zakken bij iedere stap diep weg in het zand. Mannen trots ernaast, in pak. Met een hoed of wandelstok. We doen een poging om met shawls en wat strikken die we onderweg kopen er enigszins feestelijk uit te zien. Samen met Bibiche en Rachel, twee studentes die in dezelfde wijk wonen, proppen we ons in een taxi. Kinshasa is voor één dag een schone droom. Alle vuilnis, die normaal door de straten waait, is verdwenen. De oude en vuile taxibussen zijn voor even buiten het centrum gestald. De pousse-pousseurs, mannen die grote karren met allerlei soorten spullen vooruit duwen, zijn van de straat weggestuurd. Met honderden Congolezen lopen we het laatste stuk dat niet is toegestaan voor taxi’s, richting de nieuw aangelegde avenue die nog naar asfalt ruikt. In stilte. Terwijl we staan te wachten dirigeren politieagenten de massa. We vormen twee grote rijen tegenover elkaar. Daartussenin gaat zo de optocht van president Joseph Kabila plaatsvinden. Terwijl de politieagenten moeilijk doen, beginnen er een paar mannen over te rennen, van de ene kant naar de andere. Van daaruit ontstaat er een vreemd spel. Steeds opnieuw rent er iemand over. De truc is hard genoeg te rennen om je niet te laten pakken door een politieagent. Dit spel gaat maar liefst twee uur door. Wie de overkant haalt wordt vrolijk toegejuicht door de omstanders. Ik moet aan de ambassade denken. Zij zijn het rijke centrum van Kinshasa, Gombe, gewend. Daar word je midden op de dag overvallen door straatbendes. In Gombe zijn voor deze aangelegenheid alle straatkinderen opgepakt en voor een paar dagen in de gevangenis gezet. Het verhaal verspreidt zich als een gerucht door de wijken. Niemand weet of het echt waar is. Ik zie geen enkel straatkind in de menigte. Ons wachten wordt uiteindelijk beloond met een optocht waarbij Congolese militairen al dansend in rijen af en toe een blikje sardines en een pakje zakdoekjes het publiek in gooien. Er vliegen nog wat gevechtsvliegtuigen over waarna de optocht wordt afgesloten met een aantal niet al te zeer gevechtsklaar ogende tanks. Terwijl we teruglopen naar de taxi worden we geïnterviewd door de televisie en gaan we op de foto met een paar Congolezen. De volgende dag komen we bij het zwembad één van de militaire begeleiders tegen van de Belgische koning Albert, die bij het jubileum als één van de belangrijkste gasten ook aanwezig was. Hij vertelt ons dat alles goed is verlopen. Ze hebben geen gebruik hoeven maken van het geheime tot ziekenhuis omgebouwde vliegtuigje. Met een eventuele bloedtransfusie was ook rekening gehouden: de militair liep dagenlang rond met liters bloed voor de koning in een tasje onder zijn arm, voor het geval dat… Hij is duidelijk in de war als we hem vertellen waar we verblijven. Een sterk af te raden wijk voor blanken volgens zijn boekje. Het is de wijk waar wij ’s nachts na het dansen ongestoord terug naar huis lopen. Grenzend aan onze woonwijk Masina ligt N’djili. In deze wijk hebben we vier maanden gewerkt. De plek waar we werkten heette Espace Kola, vernoemd naar Kola, de eigenaar van het terrein. Lotte kwam Kola tijdens haar bezoek aan Kinshasa in oktober 2009 tegen. Zijn terrein viel haar meteen op doordat het één van de weinige plekken is waar kinderen kunnen spelen. Kola had in eerste instantie niet zoveel interesse voor die rare blanke. Hij was niet uit op geld, maar op iets heel anders. ‘J’ai besoin d’idées’, zei hij tegen Lotte. Hij liet een foto zien van een vrij raar uitziende auto. Later blijkt dit de eerste in Congo ontworpen auto te zijn. En Kola staat ernaast als eigenaar. Espace Kola grenst aan een zandvlakte van ongeveer drie voetbalvelden groot. Daarnaast bevindt zich een benzinestation waar taxibusjes af en aan rijden. Een levendige plek waar dagelijks duizenden Kinois voorbij trekken. Middenin deze drukte werkten we met een groep wisselende Congolese kunstenaars: spelers, een fotograaf, theatermakers en verschillende beeldend kunstenaars waaronder ook ministre de la poubelle. Deze laatste maakt met gevonden straatafval tableaus, schilderijen en collages waarin hij zich als kunstenaar altijd duidelijk verbindt met maatschappelijke en politieke onderwerpen. Iedere week presenteerden OMSK en K-Mu Théàtre het open atelier. Exposities, repetities, workshops, presentaties, korte films en voorstellingen. Steeds opnieuw verzamelden zich tientallen toeschouwers, toevallige passanten, rondom het werk. Vaak nam het praten over het werk meer tijd in beslag dan het bekijken zelf van het werk. Zonder gêne, zonder twijfel werden er honderden vragen gesteld. In Kinshasa valt op hoe dagelijkse situaties in de openbare ruimte uitgroeien tot kleine performances. Een ongebruikelijke houding, een klein gevecht op straat, een brommer die midden op een plein stilstaat: met een intensiteit en voortdurende verwachting worden de dingen gadegeslagen. Je zou kunnen zeggen dat er in Kinshasa 8 miljoen toeschouwers leven en wonen. Alles wat hier op straat gebeurt wordt aanschouwd. Een gevecht tussen twee jongens, binnen enkele seconden staan er 50, 100, 150 toeschouwers omheen. Toen Rachid een container verfde op onze werkplaats aan de rand van een plein hebben er de hele dag mensen naar staan kijken. Er vormen zich iedere dag kringetjes mensen om televisies op straat. Wij lopen over straat met schoonmaakspullen. De mensen houden halt om ons te aanschouwen. Als je laag over de stad zou vliegen, zou je in iedere straat wel een hoopje toeschouwende mensen kunnen waarnemen. Samen met Ados, een Congolese acteur, speelde Lotte één van de scènes na uit haar eerdere voorstelling Gerucht (2007). Een man loopt over straat, gaat zitten en begint zachtjes te huilen. Terwijl Ados op een rustige manier zijn handen voor zijn ogen slaat, is hij binnen vijf minuten niet meer te zien. Om hem heen heeft zich een schild van mensen gevormd. Een jongen stopt zijn motor en probeert zich ertussen te wringen. Wat is hier aan de hand? Achteraf vertelt Ados dat de mensen zo dicht mogelijk bij hem kwamen zitten. In overleg werd er gezocht naar een verklaring voor zijn verdriet. Dichtbij iemand gaan zitten, zodat je misschien wel zijn adem ruikt, pogen het verdriet van een ander te verklaren en zo wellicht te kunnen begrijpen. Dat klinkt als een intieme ontmoeting die tussen vrienden plaatsvindt, maar niet tussen wildvreemden. Steeds opnieuw als we de scène spelen, vindt de aanraking tussen lichamen plaats. Steeds opnieuw probeert men zich in de situatie van Ados te verplaatsen. Het confronteert mij met mijn eigen perspectief, dat juist de afstand en de context zoekt om me te verhouden tot de huilende man. Tijdens deze repetities op straat, ook wel het “théâtre invisible” genoemd, stellen wij, de blanke, ons meestal zo onopvallend mogelijk op, bijvoorbeeld door ergens op een terrasje te gaan zitten. Als blanke trek je veel aandacht. Soms kan ik me voorstellen dat het lijkt op het bestaan van een popster. Hoe dichter je bij je huis komt, hoe meer mensen je naam roepen. Blank zijn kent in Kinshasa een hoge status. Blank is rijkdom, is de kans om in Europa terecht te komen, is mateloos interessant. Tot twee keer toe kwamen de buurtkinderen schreeuwend op me afrennen: ‘Je bent op de televisie geweest! We hebben je gezien.’ Bij grote concerten word jij als blanke op het podium uitgenodigd. In kerken word je aan het einde van de mis als eregast bedankt voor je bezoek. Die aandacht doet twee dingen met je. Het geeft je aan de ene kant het gevoel dat je belangrijk bent, dat je aanwezigheid op prijs gesteld wordt en dat het volkomen logisch is dat je daar bent. Iedereen is toch vrolijk? Het heeft echter ook een keerzijde. Want in hoeverre zit een relatief arm land als Congo te wachten op een artistieke uitwisseling en daarmee op nieuwe Westerse impulsen? Kun je spreken van een gelijkwaardige uitwisseling of is het een verkapte vorm van postkolonialisme? Verbieden om daarnaar toe te gaan zal de Congolese regering niet doen. Wij brengen immers geld naar het land. Echter een economische stimulans zou nooit de reden moeten zijn voor een cultureel uitwisselingsproject. Zowel mensen in Europa als mensen in Kinshasa waren daar kritisch over. Enkele Congolezen verweten ons de vrijblijvendheid van ons verblijf: “Jullie komen even kijken en gaan dan weer terug, met een schat aan nieuwe inspiratie en materiaal, maar wat hebben wij daaraan?” Hans Aarsman, een Nederlandse fotograaf en schrijver, zei: “stel je eens voor dat er tijdens de Tweede Wereldoorlog kunstenaars uit andere delen van de wereld Europa bezocht hadden in het kader van een culturele of artistieke uitwisseling?” Je kan je ook afvragen wat je er niet te zoeken hebt. Het is achterhaald om een stad als Kinshasa te blijven zien als oorlogsgebied. Er is uitzichtloosheid, armoede, honger en veel mensen die te jong sterven wegens gebrek aan geld en medische zorg, maar Kinshasa is ook één van de snelst groeiende steden van Afrika die zich ondanks de grote invloed van het Westen op een geheel eigen manier ontwikkelt. Een voorbeeld daarvan is de mobiele telefonie. In Kinshasa heeft iedereen een mobiele telefoon. Je bankzaken regel je uitsluitend via je telefoon. Als student ontvang je je examenuitslag via je telefoon en niet meer via je docent. Het is een ontwikkeling die kan ontstaan omdat de vaste telefoon volledig is overgeslagen. De complexe relatie tussen de Westerse- en Afrikaanse wereld is waar de nieuwe voorstelling Surface, van Toto Kisaku over zal gaan. Voor zijn voorstelling interviewt hij Congolezen die legaal of illegaal voor een tijd in Europa verbleven en teruggestuurd zijn naar Kinshasa. Daarnaast put hij veel uit zijn eigen ervaringen in Europa. In een met golfplaat overkoepelde tuin repeteert hij enkele scènes uit de zogenaamde onderwereld. De bewoners van deze fictieve onderwereld proberen letterlijk hun hoofd boven het oppervlak uit te steken om zo in de bovenwereld terecht te komen. Zonder dat ze weten wat ze daar te wachten staat, maar met grote dromen en nieuwsgierige verlangens. Terwijl Rachid en ik over straat lopen valt ons op hoe plukken haar uit de grond steken. Kappers knippen de pruiken en extensieons van de vele vrouwen op straat. Overal rollen plukjes nephaar. Het lijkt wel of er een grote harige mens onder de stad leeft, waar af en toe een plukje zichtbaar van is. Samen met een Congolese actrice maken we een harige man, zo groot als een echt mens. Midden op straat graven we hem uit. Meer dan honderd mensen kijken met ons mee. Dat ene plukje wordt een indrukwekkende man. Rachid werkt in Kinshasa aan een studie naar lichamen en houdingen. Met plastic vuilniszakken tapet hij zichzelf en Kinois in. Een begroeting, een slapende man, een mammi die een tafel op haar hoofd vervoert. Houdingen die wezenlijk anders zijn dan wij gewend zijn. Bij Espace Kola richt Rachid een expositie in. De expositie start bovenop een grote stalen vierkante constructie. In het midden van de constructie bevindt zich een uitgestrekte vlakte van aan elkaar genaaide parasollen, lakens en stoffen. De wind tilt het geheel af en toe op, waardoor er allerlei associaties ontstaan met levende wezens en je bovendien benieuwd raakt naar wat zich onder dat geheel afspeelt. Via een trap zak je vervolgens een verdieping lager en kom je onder die bewegende zee terecht waar de blauwe plastic sculpturen in verschillende houdingen tentoongesteld worden. Soms voelt het alsof je je voor even in een ademend lichaam bevindt. Daan heeft op de plek bij Kola een container ingericht als werkplaats. Daar bouwt hij samen met Kola en zijn broers nieuwe machines die voornamelijk ontstaan vanuit gesprekken met voorbijgangers. In Kinshasa ontmoette hij ingenieur Mongi. Deze ingenieur is vastbesloten een nieuwe tijd te ontwerpen speciaal voor Congo. Een tijd gebaseerd op de bestaande tijd, maar wel met andere regels en mogelijkheden. Een buitengewoon groots en haast onmogelijk idee om je af te zetten tegen de gangbare tijd. De gesprekken rondom de nieuwe tijd doen je beseffen dat de open ateliers zoals wij die organiseren voor veel voorbijgangers ook dienen om kennis te vergaren en ideeën of gedachtes uit te wisselen. De gesprekken tussen Daan en Mongi over de tijd zou je kunnen zien als een voorstelling, omdat ze werden beschouwd en beluisterd door tientallen nieuwsgierige voorbijgangers. Op die manier is het niet geheel onbegrijpelijk dat een kunstenaar ook wordt beschouwd als een “éducateur”, oftewel een opvoeder of leraar die zijn toeschouwer altijd poogt iets bij te brengen. Tijdens een bezoek aan de academie des beaux arts viel op hoe het merendeel van de kunstwerken een sociaal maatschappelijke of politieke boodschap bevatte. Een huilende vrouw die geslagen wordt door haar man. Een vrolijke baby bij zijn moeder op schoot die te eten krijgt. Een levensgroot zwart silhouet van een bekende politicus. We praten met de schilder van dit laatste doek. Hij vertelt ons dat het een metafoor is voor de politieke corruptie die als een zwarte schaduw over het land valt. Zoiets schilderen en zoiets beweren is in Kinshasa niet zonder risico. Het is een kleine revolutie die jonge kunstenaars via hun werk lijken in te zetten. Guido Kleene die samen met Lotte de voorstelling Braakland maakte, doet sinds enkele jaren onderzoek naar ‘le deuxième monde’, de wereld van de geesten en de hekserij die zich onlosmakelijk met de reële en zichtbare wereld verbindt in Congo. Die zogenaamde tweede wereld is in eerste instantie niet gelijk zichtbaar voor een buitenstaander. Af en toe vang je iets op, maar als je erop doorvraagt zijn de antwoorden ontwijkend: ‘Oh dat weet ik niet, dat wordt gezegd’, of ‘De dominees in bepaalde kerken zeggen dat soort dingen.’ Later blijkt er een hele wereld verborgen, van aannames, geruchten, gefluister over verborgen machten, hekserij en geloof. Deze onzichtbare wereld heeft Guido onderzocht door rituelen, uitdrijvingen en missen te bezoeken en met pastoors, feticheurs, en professoren in gesprek te gaan. Al deze ervaringen filmde Guido en vormen een verzameling aan uiteenlopende perspectieven op de onzichtbare wereld. Als je op reis bent in een theatergezelschap is alles anders. Je wordt in één klap collega, beste vriend of vijand, huisgenoot, medereiziger, medeontdekker, kortom: je deelt alles samen. Soms doet onze groep wel een beetje denken aan een hippiecommune uit de jaren zeventig. De slaapkamers grenzen dicht tegen elkaar aan, je eet samen, wordt samen dronken, gaat samen in het weekend naar het zwembad. Alle kaders van thuis vallen bovendien weg. In het weekend ga je met je collega’s naar het zwembad, niet met je lief naar de bioscoop. Als je ziek bent, is het je collega die je aan je bed bezoekt en vraagt hoe het gaat. Op tournee heb je dat in het klein. Hier is het in het kwadraat. Dat gaat ook een onderdeel van het werkproces vormen. Je bent veel met elkaar bezig, zonder dat je daar wellicht voor kiest. Tijdens het vallen van de avond, tussen acht en negen, vliegt er boven Kinshasa een grote zwarte vogel. Die vogel zie je niet. De lucht boven Kinshasa is net zo zwart als de vogel zelf. Je kan de vogel wel horen. ‘Brrr, brrr’, zo doet die, legt een man mij uit. Dat zijn de heksen. Die vliegen dan naar een plek om te eten. Ik knik naar de man die tegenover me zit. Hij zwijgt en kijkt me aan met een inspecterende blik. Het is echt waar, zegt hij nog eens. Als ik denk aan dingen waarvan ik weet dat ze bestaan, maar ze nog nooit met mijn eigen ogen gezien heb, dan denk ik aan een bacterie, een cel of weefsel uit mijn lichaam. Ik heb mijn lichaam nog nooit van de binnenkant gezien, maar toch stel ik me mijn binnenkant voor en weet dat zij bestaat. Toch zal ik waarschijnlijk nooit diezelfde vogel kunnen horen omdat ik altijd mijn eigen perspectief, de manier waarop mijn vader en moeder mij hebben grootgebracht, de manier waarop de wereld op mij indruk heeft gemaakt, niet kan uitschakelen. We verlangen naar het onbekende om de dingen die ons bekend zijn weer opnieuw te ervaren. Je verplaatsen in een ander heeft voor een groot deel te maken met jezelf. Samen met Lotte, Guido en een aantal acteurs reden we tijdens één van de laatste weken een onbekende wijk in. In een brede straat installeerden we een groot bamboe kader van ongeveer vier bij vier meter. Voor het kader plaatsten we twaalf stoelen. Toen we op die stoelen zaten, midden daar op die weg met alle mensen om ons heen, slaakten we een kreet van vreugde. Dat waar we in onze eigen wereld zo vaak doorheen kijken, dat vertrouwde kader dat je de mogelijkheid biedt tot afstand en overzicht, stond nu middenin Kinshasa. Samen met tientallen nieuwsgierige mensen keken we door het kader alsof het een film was. Sommige kozen ervoor erin te spelen en speelden kleine scènes voor het kader. Andere bleven zitten en kijken. We vertrokken naar Kinshasa op de dag dat in Nederland verkiezingen werden gehouden en vlogen terug in de week dat er een nieuw en relatief rechts kabinet tot stand kwam. Eén van de belangrijkste items van dit nieuwe kabinet is dat integratie voortaan afgedwongen moet worden. De bedoeling is dat buitenlanders zich kost wat kost volledig aanpassen aan de Nederlandse cultuur en samenleving. Dat een deel van hen in een andere wereld is opgegroeid doet niet ter zake. Echter je kan niet zomaar dat perspectief uitschakelen of verbieden. Dat is een deel van wie je bent. In Kinshasa heb ik halverwege ons verblijf besloten om bij een Congolese familie te gaan wonen. ’s Ochtends om 05.00 uur ging ik met de meisjes naar de kerk, ik leerde een beetje Lingala, sprak zo min mogelijk Nederlands en at uitsluitend nog met mijn handen. Dat is een manier om een stad, een mens, een cultuur te leren kennen. Het is echter de kunst om in die onderdompeling je eigen manier van zijn niet te transformeren naar die van de ander en de ander te worden, de ander te willen zijn. ‘Wie nergens thuis is’, schrijft Patricia de Martelaere, ‘ziet nooit de banaliteit van de dingen, komt nooit tot automatismen. Wie nergens thuis is, vindt alles interessant, is altijd alert.’ (*) De houding die De Martelaere hier beschrijft is uitputtend en onmenselijk. Mensen hebben nu eenmaal de eigenschap zich te hechten aan andere levende wezens en aan plekken. Ieder mens heeft uiteindelijk een thuis nodig. Een plaats waar het eigen zijn vrijelijk tot uiting kan komen. Dan pas kan je je tot een ander richten. Om je uiteindelijk in die ander te kunnen verplaatsen moet je je eigen perspectief kunnen tonen, ook al lijken de verschillen soms onoverbrugbaar. De nieuwe voorstelling van OMSK die vanuit de ervaringen rondom deze reis gemaakt zal worden gaat dit seizoen in première en zal onder andere te zien zijn tijdens het KunstenFestivaldesArts 2011 in Brussel. (*) Citaat uit: Patricia De Martelaere, ‘Thuis. Een plaats om beu te worden.’Tijdelijke aanraking
Hoge hakken zakken weg in het zand
‘J’ai besoin d’idées’
Alles is een performance
Popster
Onder de stad leeft een harige man
Als kunstenaar ben je ook een ‘éducateur’
Hippiecommune
Wie hoort de zwarte vogel?